Sutan Syahrir gezien door zijn adoptiezoon Des Alwi

31 Dec 2002

Des Alwi

Des Alwi

 

Tijdens de opening van de tentoonstelling over het museum van Linggarjati in oktober 2002, had ik het voorrecht de dochter van Sutan Sjahrir te ontmoeten. Upik Parvati Sjahrir is een buitengewoon innemende en charmante vrouw van grote klasse. Zij vertelde mij hoe verheugd zij en Sjahrir’s familie is met het feit dat de Indonesische regering en de Bupati van Kuningan hebben besloten om Sjahrir een prominente plaats binnen het museum te verlenen. Ook in Indonesië, zo vertelde zij mij, heeft men haar vader niet altijd begrepen. De ontmoeting met Upik Parvati Syahrir is voor mij persoonlijk heel erg belangrijk geworden.
Wat weten wij in Nederland eigenlijk van deze vrijheidsstrijder van het eerste uur? Nog erger – willen wij Nederlanders überhaupt, zelfs vijftig jaar na de Indonesische onafhankelijkheid – wel iets weten over deze voor Indonesië prominente vrijheidsstrijders? Door de merkwaardige reacties die mijn broer en ik soms krijgen als we mensen iets vertellen over ons project, begin je wel je achter de oren te krabben. Dit is des te vreemder omdat Nederland een figuur als Mandela niet alleen vereert, maar volkomen in haar armen heeft gesloten. Tot onze koninklijke familie toe.

In een buitengewoon interessant artikel van Jan Blokker in de Volkskrant schrijft hij dat er in Nederland geen boeken zijn gepubliceerd die zijn geschreven vanuit een Indonesisch perspectief. Dit heeft mij tot nadenken gestemd. Langzamerhand begin ik te denken dat dit initiatief van mijn broer Willem er misschien toe kan leiden dat dit monument in Linggarjati ons Nederlanders kan doen kennismaken met het ons onbekende Indonesisch perspectief op onze gezamenlijke geschiedenis. We zullen er alleen maar rijker door worden.

Het museum van Linggarjati kan helpen om vrijheidsstrijders als Sjahrir, Hatta en Soekarno hun historische erkenning te geven, niet alleen in de Indonesische geschiedenisboeken, maar ook in de Nederlandse. Sjahrir en Hatta waren m.i. van eenzelfde historisch kaliber als Mandela of Ghandi. Het zou ons Nederlanders sieren als wij dat ook zouden willen erkennen. Het museum van Linggarjati kan die uitdaging bieden.

Tijdens ons bezoek aan Jakarta hebben wij ook Des Alwi, dat is de pleegzoon van Sjahrir, ontmoet. De ‘onderkoning van Banda’ zoals Sjahrir schertsend wordt genoemd. Yvonne Keuls schrijft in een van haar boeken over Banda en Des Alwi. Bij ons afscheid gaf Des aan Willem en mij een boek over zijn prachtige eilandenrijk. Een hoofdstuk gaat over Sjahrir, en om deze laatste een beetje te leren kennen neem ik enkele passages uit het boek over.

Ik citeer: ‘In the beginning of the mid-1930’s, Banda-Neira achieved a dim sort of reflected glory as the home in exile of two of Indonesia’s top young nationalist leaders, whose political passions, the Dutch thought, might be calmed by the serenity of the scene and the lovely climate. Mohammad Hatta and Sutan Sjahrir, the inadvertent new residents, had just left Boven-Digul, an infamous detention camp in New Guinea. There the Dutch colonial government held communist suspects and other troublesome types there, until it became too embarrassing to go on answering questions in parliament about the incidence of malaria, malnutrition, mental derangement, and attempts to escape through the swamp and jungle or other modes of suicide.

Some of the more tough-minded of the Dutch colonials thought that the government was overly indulgent in transferring these guileful malefactors to pristine Banda. The appearance in Banda-Neira of these already locally famous and soon-to-be international figures, infused the islands with at least a faint sense of participating once again in momentous affairs. Hatta and Sjahrir arrived in Banda on February 11 1936, to spend the next few days not in Dutch custody, as they expected, but as guests in the seaside home of Dr. Tjipto Mangunkusumo, one of the older generation of Indonesian nationalist leaders, who had preceded them in exile.

A few months after their arrival, Hatta and Syahrir took separate quarters, which each could well afford, Hatta being in fact a gentleman of private means and Sjahrir too feeling no financial strain. Life in Banda was cheap, and the only extravagance in which the pair indulged was ordering books from Batavia or the Netherlands. The Controleur did not interfere in their choice of literature; nor did he rigorously censor their mail. So long as they kept politics muted, they were able tot maintain regular contact with family and friends and to prepare articles for publication in Indonesian or Dutch language journals. Both Hatta and Sjahrir spoke fluent English, French, and German in addition to Dutch and Indonesian, so their libraries and their correspondence were distinctly cosmopolitan.

Hatta was a bachelor of 35 years old at the time. Having been educated in chilly Holland in the dreary science of economics, he had had little experience with frivolity. Sjahrir, then aged about 25, had a much more sparkling personality and an engaging impulsiveness. He was, in fact, reproached in certain quarters for having rushed rather impetuously in and out of university studies in Leiden, then in and out of a Dutch marriage – the latter exit being in fact involuntary, for his wife was not permitted by the Dutch administrators to join her husband in the Indies. Up until the time of his fatal illness (1964-1965), Sjahrir retained a degree of youthful effervescence, which Hatta seldom displayed. He was a great teacher. After some days I noticed that Sjahrir was terribly lonely. He used to talk to a lot of his friends in Digul. I became Sjahrir’s protégé and pupil and becoming part of our family, cured his loneliness to some extent. We were barometers for the future of the country. We were proud and wanted to show it through knowledge. Eventually, of course, we were labelled as ‘red’ too’.

Both Hatta and Syahrir were preoccupied with their private studies in profound subjects such as German philosophy, French literature, English history, Dutch politics, and revolutionary theory and practice in Russia, Turkey, China and Japan. Sjahrir’s  letters to his Dutch wife (later published in both Dutch and English) were mainly composed in Banda.

The Hatta-Syahrir exile was terminated abruptly in early 1942 by the Japanese invasion of the Netherlands Indies. This Japanese invasion was widely perceived as the fulfilment of an ancient prophecy of Joyoboyo, the Javanese seer, that a yellow conqueror would one day displace an alien white regime and that independence would quickly follow. The mounting evidence of the credibility of this prediction caused the Dutch to turn to Hatta and Syahrir for advice, and indeed for co-operation, since both were outspoken anti-fascists who regarded German and Japanese aggression as even worse than Dutch colonialism. When Pearl Harbor was bombed and the Japanese began their drive southward through Malaysia and Singapore, the Governor General of the Indies ordered both Hatta and Syahrir back to Java’. Einde citaat.

Vervolgens schrijft Des dat Sjahrir als voorwaarde voor zijn terugkeer aan Gouverneur-Generaal Tjarda-Van Starkenburg eist dat zijn pleegkinderen uit Banda mee mogen komen naar Java. Des Alwi wordt door zijn pleegvaders Sjahrir en Hatta naar London gestuurd om te studeren. In 1950 keert hij terug naar Indonesia om te werken bij radio Indonesia en in 1951 wordt hij hun vertegenwoordiger bij de International Telecommunication Union in Geneva. Daarna volgt een indrukwekkende carrière bij Buitenlandse Zaken. Hij wordt persattaché in o.a. Bern, Wenen en Manilla.

Dit zijn enkele fragmenten uit het verhaal, dat misschien een heel klein inzicht geeft in de personen Sjahrir en Hatta, door Des Alwi geduid als ‘Indonesia’s founding fathers’. Des Alwi zegt ergens in zijn verhaal dat hij – en met hem vele anderen – steeds meer gedesillusioneerd raken door de politiek van Soekarno. In 1958 treedt Hatta af en Sjahrir is dan al in de gevangenis beland. Des Alwi besluit dan in exil te gaan, eerst Manilla, dan Hongkong en tenslotte Maleisië. Hij wordt daar consul en komt op voor de belangen van de uit Indonesië gevluchte Indonesiërs. Nadat het regime van Soekarno begint te wankelen het scherm voor hem valt, keert Des Alwi terug naar Jakarta.

Ik citeer hier maar enkele passages uit het boek ‘Banda’. Maar ik begrijp nu tenminste een beetje waarom de Bupati en de regering de figuur van Sjahrir in het museum levend willen maken. Sjahrir was een democraat, hij had geen begrip voor alle ismes, hij was voor een federatieve staat, misschien ook door zijn verblijf in Banda? Hij verdedigde ook een strikte scheiding van godsdienst en staat. Genoeg voer om eens het een en ander na te pluizen. Wim en ik kunnen dat niet alleen, ik voel dat wij in de goede richting zitten, maar we hebben mensen nodig als Jan Blokker om uit te vinden of we op het juiste spoor zitten. Een ding staat voor mij vast: de familie van Sjahrir en Des Alwi moeten door ons direct betrokken worden bij het museum.

Joty ter Kulve, December 2002